Wij hebben ervoor gekozen om niet 3 afzonderlijke lessen te maken maar om te kijken hoe je de stadia en de fases in een les kunt gebruiken. Op deze manier hebben wij meer aan deze voorbereiding omdat we nu kunnen kijken waar de kinderen zijn en daarom in kunnen springen met de les.
Ook vonden wij het nuttiger omdat je nu je thema vanuit je klas gelijk erin kunt verwerken. In de praktijk kunnen we er meer mee.
Krabbelstadium:
De allereerste pogingen van kinderen om iets op papier te krijgen. Eerste bewegingen zijn vooral cirkels en stippen. Vaak hebben kinderen dit stadium voor school afgerond. Stadium van experimenteren en aanrommelen.
Les:
Met deze kinderen zou ik gerichte opdrachten gaan bedenken. Vooral met cirkels en stippen. Dit hebben de kinderen dan als eerst onder de knie. Ook zou ik verschillende materialen aanbieden om mee te tekenen. Juist omdat de kinderen graag willen experimenteren en aanrommelen.
Kinderen die net iets verder zijn kun je ook mee laten tekenen alleen kun je bij deze kinderen nog wat extra’s vragen bijvoorbeeld een personage of iets anders.
Bij deze tekeningen moet je eigenlijk ook altijd vragen wat de kinderen getekend hebben. Want de kinderen willen graag iets tekenen maar krijgen het nog niet echt op papier, maar in hun belevenis hebben ze het wel kunnen tekenen. Dan kun je de kinderen ook verder helpen door tips te geven hoe ze het nog beter kunnen vorm geven.
Wat zou je kunnen tekenen met de kinderen: rupsjes van rondjes, paddenstoelen, bloemen van rondjes ect.
Schematisch stadium:
De kinderen tekenen dingen uit hun omgeving en dingen die belangrijk voor ze zijn. Dit kunnen papa of mama zijn of bijvoorbeeld een tekening van het huis of de auto.
Er worden heel veel stereotypen getekend. Hele bekenden tekeningen van dingen. Bijvoorbeeld een boom, een stok met een balletje erop. De zon een rondje met strepen eromheen ect.
Het stadium start in de onderbouw en eindigt in de middenbouw. De tekeningen worden steeds complexer en er komt steeds meer een verhaal in. Het aantal voorwerpen wat er getekend wordt, word ook steeds meer.
Les:
Omdat er bij deze kinderen steeds meer stereotypen getekend worden, zou ik veel voorbeelden aan de kinderen laten zien. Zo krijgen de kinderen ook een beeld hoe het anders kan. Ook zou ik wat eisen stellen aan de tekening, bijvoorbeeld er moet een boom in komen. Een hoge boom met 3 takken en aan een van de takken moet een schommel kunnen hangen. Wat je eist stem je natuurlijk af aan de kinderen. Waar hun interesses liggen en hoever te zijn in dit stadium.
Verder zou ik de kinderen ook uitdagen om andere dingen te tekenen die ze niet altijd tekenen. Ook hier zijn de voorbeelden dan wel belangrijk. Want de kinderen moeten dingen tekenen die ze nog niet getekend hebben.
Verwacht bij dit stadium meer dan een huis, de zon, bloemen en wolken. Geef de kinderen een opdracht en stel eisen.
Realistisch stadium:
Eind middenbouw en begin bovenbouw gaan de kinderen meer interesse krijgen in het realistisch tekenen. Lichaamsverhoudingen worden beter en de kleuren worden ook realistischer gebruikt. In dit stadium gaan de kinderen ook met perspectief tekenen.
Voor de kinderen is het op deze leeftijd belangrijk om in de smaak te vallen bij leeftijdsgenoten. Daarom durven de kinderen niet altijd meer alles te tekenen. Vaak worden de tekeningen met de passer en liniaal gemaakt.
Les:
Wat belangrijk ik is in deze fase dat je de kinderen ook nieuwe handvaten geeft om te tekenen. Geef de kinderen de handvaten over hoe je een lichaam moet tekenen, de verhoudingen van het gezicht. Dit kun je van meerder dingen doen.
Ook kun je de kinderen perspectief leren tekenen. Hoe tekenen je nu die auto nou met perspectief hoe tekenen je een huis met perspectief. Door met perspectief te tekenen wordt het voor de kinderen ook meer realistisch.
Om de kinderen zich veilig te laten voelen is het denk ik belangrijk dat de kinderen zich in de klas op hun gemak voelen. Dan kun je ook meer van de kinderen verwachten. Laat de linialen en passer even in de kast en eis van de kinderen dat ze uit de losse hand tekenen.
Naast deze stadia zijn er ook nog verschillende niveaus waarop de kinderen kunnen zijn met het tekenen van de ruimte.
• Fase 1: Geen onder- of bovenkant
Alle kanten van het papier worden als grondlijn gebruikt.
Les: geef aan bij de kinderen dat het papier een onder en een bovenkant heeft. Dit zou je aan kunnen geven met een sticker. De sticker moet altijd rechtop blijven.
• Fase 2: Alles zweeft
Er is geen grondlijn.
Les: Leer de kinderen dat niet alles zomaar zweeft. Het moet dan ergens op staan of vast zitten.
• Fase 3: Onderrand = grondlijn
Alles wordt een kant op getekend.
Les: Meerdere dingen op de grondlijn tekenen.
• Fase 4: Zelf getekende grondlijn
Niet meer het papier wordt gebruikt als grondlijn maar er wordt er zelf een getekend.
Les: De grondlijn hoeft niet altijd precies recht te zijn. Hoe zou je nog meer een grondlijn kunnen maken.
• Fase 6: Meerdere grondlijnen met omklapping
Er zijn meerdere grondlijnen getekend en op de grondlijnen worden dingen vanuit de verkeerde hoek getekend. Poten die je niet ziet van bovenaf worden toch getekend vanuit de hoeken van de tafel.
Les: Maak de kinderen bewust van het omklappen, hoe zou het anders kunnen. Ook hier hoeven de grondlijnen niet recht te zijn.
• Fase 7: Vogelvluchtperspectief
Vanaf bovenaf alles tekenen. Alsof je een vogel bent die eroverheen vliegt.
Les: Vanuit een perspectief proberen te tekenen. Alles van boven af of van de zijkant. Misschien hier al een begin maken met het tekenen van perspectief.
• Fase 8: Lijnperspectief
Meerdere lijnen met het juiste perspectief tekenen.
Les: Hoe teken in dan precies die grondlijnen met perspectief. Hier kun je alles verfijnen en verder uitleggen hoe je in perspectief tekenend.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten